in tussentijd 5


De meiboom


De Meiboomactie combineerde de hedendaagse beeldentaal van de reclame met het traditioneel volksgebruik van de Meiboom en speelde direct in op een gebeurtenis in de stad. Op de Kaaien vonden op 1 mei twee feesten plaats van diverse pluimage: een groots opgezette familiedag van het VB en een feest van de socialisten (SP.a en ABVV) n.a.v. de Dag van de Arbeid. Beide politieke strekkingen geven vandaag de dag blijk van een paradoxale verhouding tot die feestdag. Het socialisme ontleende zijn bestaansreden en betekenis aan de arbeidersstrijd, maar hoeveel arbeiders noemen zich vandaag nog 'socialistisch'? De SP.a spreekt nu in de eerste plaats hoogopgeleiden aan. Hoewel rechtse partijen zoals het VB vaak anti-sociale standpunten innemen (hun houding ten opzichte van de vakbonden bijvoorbeeld), zijn zij het die de stemmen van de arbeiders naar zich toe trekken. De strijd om het beschermen van de eigen verworven welvaart is in de plaats gekomen van het gevecht tegen sociaal-economische onrechtvaardigheid. Het einde van de arbeidersstrijd in het Westen heeft vroege wortels in het begin van de vorige eeuw. De idee van autobouwer Henry Ford om zijn arbeiders te laten delen in de koek (taking care of the worker), door hun loon op te trekken en ze wat meer vrije tijd te gunnen, bleek veel effectiever dan ze de strijdbijl uit de handen te slaan. De arbeiders legden die gewoon neer toen ze zelf de auto's konden kopen die in hun fabriek werden geproduceerd. Op de Dag van de Arbeid vloeide na verloop van tijd geen bloed meer, maar bier.Die overgang suggereerden we door het logo van Nokia met daaronder het vals-vriendelijke Connecting People deel te laten uitmaken van de versiering van de Meiboom. Echt helder werd het pas in het begeleidende tekstje op de site, waar de leus van Nokia geconfronteerd wordt met de beroemde wervende slotzin van het Communistisch Manifest:Proletariërs aller landen, verenigt U;De arbeider is consument geworden, zo staat er ook te lezen in de definitie van de loonarbeider in het tekstje:een loonarbeider is iemand die zijn in een ondergeschikte positie verrichte inspanningen aanbiedt in ruil voor geld dat hij in de resterende tijd (zijn echte leven) kan uitgeven als consument.
 
sint mamertus
 
De acties/registraties van 11 en 12 mei naar aanleiding van de IJsheiligen vertellen een vergelijkbaar verhaal. Op de site worden telkens twee foto's naast elkaar geplaatst met een min of meer identieke kadrering, een gelijk perspectief en onderwerp (Appel & Ei, de vogelverschrikkers). De weersomstandigheden, de bloeiende bloemen, de groene blaadjes aan de bomen, enzovoort, maken telkens duidelijk dat er een tijdsverschil tussen de twee beelden zit.Alles verandert maar niets vergaat, schrijft Ovidius en inderdaad, de dagdagelijkse gebeurtenissen trekken aan Appel & Ei en de vogelverschrikkers voorbij. Bij de passanten die er dagelijks langskomen treedt gewenning op. Op den duur kondigen de beelden niets meeraan. Ze zijn er gewoon, ze berusten in het. Net zoals het standbeeld van Leopold I loskomt van de echte Leopold I (en van het nationalistisch discours dat het jonge, broze België rond zichzelf wilde opbouwen), zo komen Appel & Ei en alle beelden die we voor een langere tijd in de stad achterlaten, op den duur los van KALENDER, los van onze gesprekken, bedoelingen, verlangens en twijfels. Ze worden stilzwijgend een deel van de stad.

over gastvrijheid (jacques derrida)
 
Volgens Kant valt aan alle mensen het gemeenschappelijk bezit van het aardoppervlak toe. Niemand heeft in oorsprong meer recht dan iemand anders om op een bepaalde plaats op aarde te zijn. Dit “wereldburgerrecht” vervalt bij alles wat op het aardoppervlak wordt opgetrokken, opgebouwd of opgericht. Al datgene wat op de grond staat maar niet langer de grond is, hoeft niet onvoorwaardelijk voor elke nieuwkomer toegankelijk te zijn.
 
Jacques Derrida maakt een onderscheid tussen de Wet van de gastvrijheid en de wetten van de gastvrijheid. Het eerste staat voor de absolute, onbeperkte gastvrijheid, de onvoorwaardelijke ontvangst, het ja zeggen tegen elke nieuwkomer, zonder hem eerst vragen te stellen zoals wie ben je? Hoe heet je? Waar kom je vandaan? etcetera. De vreemdeling wordt ontvangen nog vóór hij gedetermineerd, geïdentificeerd of ingeschat wordt en zonder dat van hem een tegenprestatie verwacht wordt (pakweg: leer Nederlands). Hij/zij kan een man of een vrouw, een menselijk, dierlijk of Goddelijk wezen zijn. De straatarme Philemon en Baukis stellen geen vragen aan hun – zo blijkt: Goddelijke - gasten maar laten hen binnen en zetten hen een feestmaal voor. Daarvoor worden ze achteraf beloond, maar ze gaan niet op voorhand van die beloning uit.
 
De wetten van de gastvrijheid daarentegen zijn de concrete voorwaarden, grenzen, bevoegdheden, rechten en plichten waaraan gast en gastheer onderworpen zijn. Tussen de universele Wet en de vele wetten bestaat een tegenstelling én een hiërarchische verhouding: de Wet staat boven de wetten. De Wet staat als wet boven de wet en buiten de wet. Toch kan ze niet zonder de afzonderlijke wetten, die haar tegelijk concretiseren én corrumperen. Het regeerakkoord, als het eenmaal wordt uitgevoerd, zal de gastvrijheid vormgeven en haar tegelijkertijd inperken. Omgekeerd worden de voorwaardelijke (en historische, tijdgebonden) wetten voortdurend geïnspireerd, bekritiseerd door, aangepast onder invloed van de onvoorwaardelijke Wet.
 
De wetten van de gastvrijheid worden uiteraard niet door de gast opgesteld, maar door de gastheer. De gastheer is niet zelden ook de heerser over zijn gast. Hier verschijnt de gastvrijheid als macht en de gastheer, de hospes, als hosti-pet-s. Dat betekent letterlijk de meester van de gast, waarbij pet-, afgeleid van pot-, potis, staat voor meester. Deze machtsverhouding manifesteert zich in de taal. De vreemdeling staat vreemd tegenover de taal van de gastheer, tegenover de rechtstaal van waarin het recht op gastvrijheid, het asielrecht, zijn beperkingen, zijn normen, zijn politievoorschriften, enz., zijn geformuleerd. Hij moet om gastvrijheid vragen in een taal die per definitie niet de zijne is, een taal die hem wordt opgedrongen door de huisheer, de gastheer, de koning, de macht, de natie, de staat, de vader, etc. Daarmee is de eerste dwangmaatregel een feit. (De frieten met stoofvlees die we misschien zullen bereiden tijdens de week met de sans-papiers in de Bourla, het Belgisch Volkslied dat we zullen zingen, de volkspelen die we willen spelen, … zouden als parodieën op integratie de posities van gast en gastheer spottend in het licht kunnen stellen. Maar misschien botsen zo’n duidelijk bewuste, kritische tekens met het naïeve en het ontwapenende waar we toch naar op zoek lijken.)
 
(Hiermee verband houdend is de eis om een logisch, sluitend verhaal als voorwaarde om erkend te worden als politiek vluchteling. Als asielzoeker wordt je gevraagd naar heel specifieke informatie over de plek waar je vandaan komt: de namen van politieke opposanten, het aantal rivieren die door het gebied lopen waar je van afkomstig bent, etc. Ik heb gehoord dat die gegevens soms ter plekke worden gecontroleerd. Sommigen zijn veel van die informatie na jaren in België te verblijven vergeten. Sommigen hebben gewoon geen sluitende verhalen. Naar het schijnt worden zo’n verhalen te koop aangeboden aan asielzoekers. Die kunnen ze dan vanbuiten leren. Vanuit het perspectief van de wetten is de eis om een logisch, correct verhaal natuurlijk perfect begrijpbaar. Er zijn nu eenmaal selectiecriteria. Of het de juiste zijn, dat kan het onderwerp vormen van een politiek debat.)
 
In hoeverre zijn wij gastheer, in de zin van hosti-pet-s? Vanuit onze artistieke verlangens willen wij zoveel mogelijk de controle behouden op het beeld van de bezetting. Het censureren van de sloganeske spandoeken en die vreeeselijke Turtelboom doet me denken aan de censuur door Music for Life in Gent waar ik enkele maanden geleden over schreef. Ook hier graffiti op het beeld, een verlies van controle. Misschien moeten we in naam van de gastvrijheid toelaten dat ons beeld wordt ‘vervuild’? Dat is een open vraag. We kunnen het daar in één van onze dagboektekstjes gewoon over hebben, over het boeiende vraagstuk van de Turtelboom.
 
Het gebeurt dat de vreemdeling zich verzet tegen de machtsaanspraken van de hosti-pet-s. In De Sofist van Plato trekt de figuur van de Vreemdeling de these van vader Parmenides in twijfel. Die stelt dat het zijnde is en het niet-zijnde niet is. De Vreemdeling stelt de autoriteit van de Vader in vraag: Om ons te verdedigen is het noodzakelijk dat wij de these van onze vader Parmenides op de pijnbank leggen, en met geweld vaststellen dat het niet-zijnde in zeker opzicht is, en dat het zijnde op zijn beurt niet is. De Vreemdeling pleegt met deze woorden een symbolische Vadermoord, hij stelt de logica van Parmenides in vraag.
 
Kunnen we van de vreemdeling verlangen dat hij ons begrijpt en onze taal spreekt, in alle mogelijke engere en ruimere betekenissen van het woord, voordat we hem bij ons kunnen en mogen verwelkomen? En stel dat hij onze taal al sprak, met alles wat dat impliceert, dat hij de taal en alles wat daarbij hoort met ons deelde, zou de vreemdeling dan nog een vreemdeling zijn, en is er in zijn geval nog sprake van asiel of gastvrijheid? Deze paradox is een helder en precies voorbeeld van hoe de Wet van de gastvrijheid de wetten in vraag kan stellen: Hoe rechtvaardig zijn de regels? (Er is bij het afwegen van Wet en wetten geen oplossing, geen antwoord, enkel een heen en weer schuiven tussen deze twee polen.) De absolute gastvrijheid impliceert dat je je huis onvoorwaardelijk openstelt, de vreemdeling vreemdeling laat zijn, hem zijn vreemde taal gunt, hem een plaats aanbiedt zonder hem te vragen daar iets tegenover te stellen of zelfs zijn naam te noemen. (Ook de vraag naar de naam, de ondervraging kapselt de vreemdeling immers in. Onder de eerste vraag Hoe heet je? schuilt immers de volgende boodschap: Door mij te vertellen hoe je heet, door op dit verzoek in te gaan, sta je voor jezelf in, ben je wettelijk aansprakelijk, ben je een rechtssubject.) Derrida vraagt zich af of je eigenlijk geen weerstand zou moeten bieden aan de verleiding om de ander te vragen wie hij is, waar hij vandaan komt.
 
Het gaat verder ook over gastvrijheid in het denken. Denken wordt omschreven als een vermogen tot beheersing. De geest herkent, verklaart, benoemt, begrijpt, herleidt het onbekende tot het bekende. Soeverein neemt ze de ander, de gast in het denken op, en gaat over tot het onderzoeken van een ander vraagstuk. Een gastvrij denken is een denken dat openstaat voor de plotselinge (verontrustende, verwonderende) inval van het absoluut andere. Derrida lijkt veel belang te hechten aan dat elders. Hij richt zich tegen het begrijpende, objectiverende denken. Het is onmogelijk om een duurzaam territorium af te bakenen waarin het denken vaste voet zou krijgen. Enkel vanuit zo’n ontheemde, dakloze, thuisloze geest kan een authentieke gastvrijheid worden verleend. Misschien kan alleen iemand die uit ervaring weet wat het is om geen huis te hebben, gastvrijheid bieden.
 
klein huisje van papier voor de mensen zonder papieren

Ik herinner me een bezoek dat ik samen met Alexander Nieuwenhuis bracht aan een ondergrondse garage in Brussel. Ik herinner me een honderdtal veldbedden en hongerstakers en fleurige dekens opgetrokken tot aan de oren. Ik herinner me dat ik de walging kon voelen in mijn maag en dat mijn hoofd leeg was, dat ik aan niets meer kon denken. Ik herinner me dat de enigen die rechtop stonden Alexander en ik waren en een man, de woordvoerder, die ons toesprak met een gedempte stem. Ik herinner me zijn ongemak en schaamte toen we na een korte wandeling door de stad terug binnenkwamen en enkele van de hongerstakers zagen recht staan en plezier maken. Enkele dagen later was jij er ook, op diezelfde plek. Je maakte een foto van de garage, van de rijtjes veldbedden en het grote witte spandoek waarop stond: action saves lives.
 
Ik herinner me de man die op de eerste dag van de lente in een kraan klom op de hoek van de Belgiëlei in Antwerpen. Als hij geen papieren kreeg dan zou hij springen. Zowel voor die ene man in de kraan als die honderd onder de grond waren dergelijke acties een noodzaak, een zaak van leven en dood. Wat betekende “actie” voor ons?
Ik herinner me de ontmoeting op het atelier met Edwin Delanoeye van UDEP, een organisatie die opkomt voor de rechten van mensen zonder papieren. In Brussel zat het migratiedossier al een jaar lang muurvast. Er ging haast geen dag voorbij zonder een fijn modderzinnetje van minister Turtelboom aan het adres van minister Arena, of omgekeerd. Edwin was Antwaarps Asiel II aan het voorbereiden, een reeks bezettingen van een aantal symbolische plekken in het Antwerpse, waaronder gebouwen van de vakbond, de universiteit, de hogeschool, het Wijkcentrum Noord, de Bourlaschouwburg en deSingel. Al die plekken samen moesten de suggestie wekken dat er een breed maatschappelijk draagvlak bestond voor de problematiek van de sans-papiers in ons land.
 
Ik herinner me dat we een paar weken later een bezettersvergadering bezochten die doorging in een hoekje van de inkomhal van een universiteitsgebouw. Dat we er kennismaakten met de 'Turtelboom', een knullige sculptuur op wieltjes met pvc-buizen als takken en kleurige briefjes met leuzen erop als blaadjes. Een vijftal meter verderop was een meisje met een gitaar aan het soundchecken voor een concert dat niets met de actie te maken had. Ik herinner me dat vrijwel iedereen – studenten en personeel – aan de bijeenkomst voorbijliep en dat er die dag geen journalisten aanwezig waren. Dat het leek alsof de “bezetting” van de universiteit evengoed niet had kunnen plaatsvinden.
 
Ik herinner me dat je naar een vorm van actie zocht die kleurrijk was, genereus, ontwapenend, meerduidig en mediageniek. Ik herinner me dat je goede bedoelingen had, maar dat je die goede bedoelingen ook wilde onderzoeken.
Een week voor de “bezetting” van de Bourla legde je in het Wijkcentrum Noord de plannen ter goedkeuring voor aan de actievoerders. Iedere dag zou worden afgesloten met een eetfestijn buiten op het pleintje voor de schouwburg (“de mooiste van de stad”). Op de slotavond na, waarop stoofvlees met frieten stond ingepland, moest het menu van de week nog worden samengesteld. Razendsnel viel de groep sans-papiers uiteen in een kringetje Russen, een kringetje Congolezen, Turken, Nepalezen, onderling druk in overleg over wat ze zouden bereiden voor ‘hun’ avond. (Sommigen bleven alleen staan.) Het koste je alle moeite van de wereld om je gehoor weer bijeen te krijgen, want je had nog meer voorstellen. Op het plein zou ook een kartonnen huisje worden gebouwd. Bovenop het dak zouden leuzen staan die iedereen herkent, zoals “connecting people” en “mijn thuis is waar mijn Stella staat”. De vals-vriendelijke motto’s van respectievelijk Nokia en Stella zouden ontwapenend letterlijk worden genomen. Je vroeg of het mogelijk was om de spandoeken van UDEP met daarop “Regularisatie nu!” en “Belofte maakt Schuld” een week lang opgevouwen in de kast te laten liggen. Daardoor hadden ongedwongen ontmoetingen met passanten misschien iets meer kans om plaats te vinden. Humor was daarbij een belangrijk wapen in de strijd. Een hilarisch idee was om op woensdag een voetbalmatch te laten plaatsvinden tussen “legalen” en “illegalen”: “Soccer for Life!”
Een van je (goede) bedoelingen was om de hardnekkige beeldvorming rond sans-papiers (slachtoffers, gedefinieerd vanuit een tekort, een “sans”) op losse schroeven te zetten. Om de mogelijkheid te creëren voor de Russische asielzoeker om het naast zijn netelige levensomstandigheden ook over zijn liefde voor de poëzie van Poesjkin te hebben. Als mensen zonder papieren niet langer zouden worden gezien als een grijze massa hulpbehoevenden, maar als singuliere personen, als machtige individuen, dan pas zou er maatschappelijk gezien misschien werkelijk iets kunnen bewegen.