31 May
in tussentijd 5 |
De meiboom De Meiboomactie combineerde de hedendaagse beeldentaal van de reclame met het traditioneel volksgebruik van de Meiboom en speelde direct in op een gebeurtenis in de stad. Op de Kaaien vonden op 1 mei twee feesten plaats van diverse pluimage: een groots opgezette familiedag van het VB en een feest van de socialisten (SP.a en ABVV) n.a.v. de Dag van de Arbeid. Beide politieke strekkingen geven vandaag de dag blijk van een paradoxale verhouding tot die feestdag. Het socialisme ontleende zijn bestaansreden en betekenis aan de arbeidersstrijd, maar hoeveel arbeiders noemen zich vandaag nog 'socialistisch'? De SP.a spreekt nu in de eerste plaats hoogopgeleiden aan. Hoewel rechtse partijen zoals het VB vaak anti-sociale standpunten innemen (hun houding ten opzichte van de vakbonden bijvoorbeeld), zijn zij het die de stemmen van de arbeiders naar zich toe trekken. De strijd om het beschermen van de eigen verworven welvaart is in de plaats gekomen van het gevecht tegen sociaal-economische onrechtvaardigheid. Het einde van de arbeidersstrijd in het Westen heeft vroege wortels in het begin van de vorige eeuw. De idee van autobouwer Henry Ford om zijn arbeiders te laten delen in de koek (taking care of the worker), door hun loon op te trekken en ze wat meer vrije tijd te gunnen, bleek veel effectiever dan ze de strijdbijl uit de handen te slaan. De arbeiders legden die gewoon neer toen ze zelf de auto's konden kopen die in hun fabriek werden geproduceerd. Op de Dag van de Arbeid vloeide na verloop van tijd geen bloed meer, maar bier.Die overgang suggereerden we door het logo van Nokia met daaronder het vals-vriendelijke Connecting People deel te laten uitmaken van de versiering van de Meiboom. Echt helder werd het pas in het begeleidende tekstje op de site, waar de leus van Nokia geconfronteerd wordt met de beroemde wervende slotzin van het Communistisch Manifest:Proletariërs aller landen, verenigt U;De arbeider is consument geworden, zo staat er ook te lezen in de definitie van de loonarbeider in het tekstje:een loonarbeider is iemand die zijn in een ondergeschikte positie verrichte inspanningen aanbiedt in ruil voor geld dat hij in de resterende tijd (zijn echte leven) kan uitgeven als consument. sint mamertus De
acties/registraties van 11 en 12 mei naar aanleiding van de IJsheiligen
vertellen een vergelijkbaar verhaal. Op de site worden telkens twee
foto's naast elkaar geplaatst met een min of meer identieke kadrering,
een gelijk perspectief en onderwerp (Appel & Ei, de
vogelverschrikkers). De weersomstandigheden, de bloeiende bloemen, de
groene blaadjes aan de bomen, enzovoort, maken telkens duidelijk dat er
een tijdsverschil tussen de twee beelden zit.Alles verandert maar niets vergaat,
schrijft Ovidius en inderdaad, de dagdagelijkse gebeurtenissen trekken
aan Appel & Ei en de vogelverschrikkers voorbij. Bij de passanten
die er dagelijks langskomen treedt gewenning op. Op den duur kondigen de beelden niets meeraan. Ze zijn er gewoon, ze berusten in het.
Net zoals het standbeeld van Leopold I loskomt van de echte Leopold I
(en van het nationalistisch discours dat het jonge, broze België rond
zichzelf wilde opbouwen), zo komen Appel & Ei en alle beelden die
we voor een langere tijd in de stad achterlaten, op den duur los van KALENDER, los van onze gesprekken, bedoelingen, verlangens en twijfels. Ze worden stilzwijgend een deel van de stad. over gastvrijheid (jacques derrida) Volgens
Kant valt aan alle mensen het gemeenschappelijk bezit van het
aardoppervlak toe. Niemand heeft in oorsprong meer recht dan iemand
anders om op een bepaalde plaats op aarde te zijn. Dit
“wereldburgerrecht” vervalt bij alles wat op het aardoppervlak wordt opgetrokken, opgebouwd of opgericht.
Al datgene wat op de grond staat maar niet langer de grond is, hoeft
niet onvoorwaardelijk voor elke nieuwkomer toegankelijk te zijn. Jacques Derrida maakt een onderscheid tussen de Wet van de gastvrijheid en de wetten van de gastvrijheid. Het eerste staat voor de absolute, onbeperkte gastvrijheid, de onvoorwaardelijke ontvangst, het ja zeggen tegen elke nieuwkomer, zonder hem eerst vragen te stellen zoals wie ben je? Hoe heet je? Waar kom je vandaan? etcetera.
De vreemdeling wordt ontvangen nog vóór hij gedetermineerd,
geïdentificeerd of ingeschat wordt en zonder dat van hem een
tegenprestatie verwacht wordt (pakweg: leer Nederlands). Hij/zij kan
een man of een vrouw, een menselijk, dierlijk of Goddelijk wezen zijn.
De straatarme Philemon en Baukis stellen geen vragen aan hun – zo
blijkt: Goddelijke - gasten maar laten hen binnen en zetten hen een
feestmaal voor. Daarvoor worden ze achteraf beloond, maar ze gaan niet
op voorhand van die beloning uit. De wetten van de gastvrijheid daarentegen
zijn de concrete voorwaarden, grenzen, bevoegdheden, rechten en
plichten waaraan gast en gastheer onderworpen zijn. Tussen de universele Wet en de vele wetten bestaat een tegenstelling én een hiërarchische verhouding: de Wet staat boven de wetten. De Wet staat als wet boven de wet en buiten de wet. Toch kan ze niet zonder de afzonderlijke wetten,
die haar tegelijk concretiseren én corrumperen. Het regeerakkoord, als
het eenmaal wordt uitgevoerd, zal de gastvrijheid vormgeven en haar
tegelijkertijd inperken. Omgekeerd worden de voorwaardelijke (en
historische, tijdgebonden) wetten voortdurend geïnspireerd, bekritiseerd door, aangepast onder invloed van de onvoorwaardelijke Wet. De wetten van de gastvrijheid worden
uiteraard niet door de gast opgesteld, maar door de gastheer. De
gastheer is niet zelden ook de heerser over zijn gast. Hier verschijnt
de gastvrijheid als macht en de gastheer, de hospes, als hosti-pet-s. Dat betekent letterlijk de meester van de gast, waarbij pet-, afgeleid van pot-, potis,
staat voor meester. Deze machtsverhouding manifesteert zich in de taal.
De vreemdeling staat vreemd tegenover de taal van de gastheer,
tegenover de rechtstaal van waarin het recht op gastvrijheid, het
asielrecht, zijn beperkingen, zijn normen, zijn politievoorschriften,
enz., zijn geformuleerd. Hij moet om gastvrijheid vragen in een taal
die per definitie niet de zijne is, een taal die hem wordt opgedrongen
door de huisheer, de gastheer, de koning, de macht, de natie, de staat,
de vader, etc. Daarmee is de eerste dwangmaatregel een feit. (De
frieten met stoofvlees die we misschien zullen bereiden tijdens de week
met de sans-papiers in de Bourla, het Belgisch Volkslied dat we zullen
zingen, de volkspelen die we willen spelen, … zouden als parodieën op
integratie de posities van gast en gastheer spottend in het licht
kunnen stellen. Maar misschien botsen zo’n duidelijk bewuste, kritische
tekens met het naïeve en het ontwapenende waar we toch naar op zoek
lijken.) (Hiermee
verband houdend is de eis om een logisch, sluitend verhaal als
voorwaarde om erkend te worden als politiek vluchteling. Als
asielzoeker wordt je gevraagd naar heel specifieke informatie over de
plek waar je vandaan komt: de namen van politieke opposanten, het
aantal rivieren die door het gebied lopen waar je van afkomstig bent,
etc. Ik heb gehoord dat die gegevens soms ter plekke worden
gecontroleerd. Sommigen zijn veel van die informatie na jaren in België
te verblijven vergeten. Sommigen hebben gewoon geen sluitende verhalen.
Naar het schijnt worden zo’n verhalen te koop aangeboden aan
asielzoekers. Die kunnen ze dan vanbuiten leren. Vanuit het perspectief
van de wetten is
de eis om een logisch, correct verhaal natuurlijk perfect begrijpbaar.
Er zijn nu eenmaal selectiecriteria. Of het de juiste zijn, dat kan het
onderwerp vormen van een politiek debat.) In hoeverre zijn wij gastheer, in de zin van hosti-pet-s? Vanuit onze artistieke verlangens willen wij zoveel mogelijk de controle behouden op het beeld van
de bezetting. Het censureren van de sloganeske spandoeken en die
vreeeselijke Turtelboom doet me denken aan de censuur door Music for
Life in Gent waar ik enkele maanden geleden over schreef. Ook hier
graffiti op het beeld, een verlies van controle. Misschien moeten we in
naam van de gastvrijheid toelaten dat ons beeld wordt ‘vervuild’? Dat
is een open vraag. We kunnen het daar in één van onze dagboektekstjes
gewoon over hebben, over het boeiende vraagstuk van de Turtelboom. Het gebeurt dat de vreemdeling zich verzet tegen de machtsaanspraken van de hosti-pet-s. In De Sofist van
Plato trekt de figuur van de Vreemdeling de these van vader Parmenides
in twijfel. Die stelt dat het zijnde is en het niet-zijnde niet is. De
Vreemdeling stelt de autoriteit van de Vader in vraag: Om
ons te verdedigen is het noodzakelijk dat wij de these van onze vader
Parmenides op de pijnbank leggen, en met geweld vaststellen dat het
niet-zijnde in zeker opzicht is, en dat het zijnde op zijn beurt niet
is. De Vreemdeling pleegt met deze woorden een symbolische Vadermoord, hij stelt de logica van Parmenides in vraag. Kunnen
we van de vreemdeling verlangen dat hij ons begrijpt en onze taal
spreekt, in alle mogelijke engere en ruimere betekenissen van het
woord, voordat we hem bij ons kunnen en mogen verwelkomen? En stel dat
hij onze taal al sprak, met alles wat dat impliceert, dat hij de taal
en alles wat daarbij hoort met ons deelde, zou de vreemdeling dan nog
een vreemdeling zijn, en is er in zijn geval nog sprake van asiel of
gastvrijheid? Deze paradox is een helder en precies voorbeeld van hoe de Wet van de gastvrijheid de wetten in vraag kan stellen: Hoe rechtvaardig zijn de regels? (Er is bij het afwegen van Wet en wetten geen
oplossing, geen antwoord, enkel een heen en weer schuiven tussen deze
twee polen.) De absolute gastvrijheid impliceert dat je je huis
onvoorwaardelijk openstelt, de vreemdeling vreemdeling laat zijn, hem
zijn vreemde taal gunt, hem een plaats aanbiedt zonder hem te vragen
daar iets tegenover te stellen of zelfs zijn naam te noemen. (Ook de
vraag naar de naam, de ondervraging kapselt de vreemdeling immers in.
Onder de eerste vraag Hoe heet je? schuilt immers de volgende boodschap: Door
mij te vertellen hoe je heet, door op dit verzoek in te gaan, sta je
voor jezelf in, ben je wettelijk aansprakelijk, ben je een
rechtssubject.) Derrida vraagt zich af of je eigenlijk geen
weerstand zou moeten bieden aan de verleiding om de ander te vragen wie
hij is, waar hij vandaan komt. Het
gaat verder ook over gastvrijheid in het denken. Denken wordt
omschreven als een vermogen tot beheersing. De geest herkent,
verklaart, benoemt, begrijpt, herleidt het onbekende tot het bekende.
Soeverein neemt ze de ander, de
gast in het denken op, en gaat over tot het onderzoeken van een ander
vraagstuk. Een gastvrij denken is een denken dat openstaat voor de
plotselinge (verontrustende, verwonderende) inval van het absoluut andere. Derrida lijkt veel belang te hechten aan dat elders.
Hij richt zich tegen het begrijpende, objectiverende denken. Het is
onmogelijk om een duurzaam territorium af te bakenen waarin het denken
vaste voet zou krijgen. Enkel vanuit zo’n ontheemde, dakloze, thuisloze
geest kan een authentieke gastvrijheid worden verleend. Misschien kan alleen iemand die uit ervaring weet wat het is om geen huis te hebben, gastvrijheid bieden. Ik
herinner me een bezoek dat ik samen met Alexander Nieuwenhuis bracht
aan een ondergrondse garage in Brussel. Ik herinner me een honderdtal
veldbedden en hongerstakers en fleurige dekens opgetrokken tot aan de
oren. Ik herinner me dat ik de walging kon voelen in mijn maag en dat
mijn hoofd leeg was, dat ik aan niets meer kon denken. Ik herinner me
dat de enigen die rechtop stonden Alexander en ik waren en een man, de
woordvoerder, die ons toesprak met een gedempte stem. Ik herinner me
zijn ongemak en schaamte toen we na een korte wandeling door de stad
terug binnenkwamen en enkele van de hongerstakers zagen recht staan en
plezier maken. Enkele dagen later was jij er ook, op diezelfde plek. Je
maakte een foto van de garage, van de rijtjes veldbedden en het grote
witte spandoek waarop stond: action saves lives. Ik
herinner me de man die op de eerste dag van de lente in een kraan klom
op de hoek van de Belgiëlei in Antwerpen. Als hij geen papieren kreeg
dan zou hij springen. Zowel voor die ene man in de kraan als die
honderd onder de grond waren dergelijke acties een noodzaak, een zaak
van leven en dood. Wat betekende “actie” voor ons? Ik
herinner me de ontmoeting op het atelier met Edwin Delanoeye van UDEP,
een organisatie die opkomt voor de rechten van mensen zonder papieren.
In Brussel zat het migratiedossier al een jaar lang muurvast. Er ging
haast geen dag voorbij zonder een fijn modderzinnetje van minister
Turtelboom aan het adres van minister Arena, of omgekeerd. Edwin was Antwaarps Asiel II aan
het voorbereiden, een reeks bezettingen van een aantal symbolische
plekken in het Antwerpse, waaronder gebouwen van de vakbond, de
universiteit, de hogeschool, het Wijkcentrum Noord, de Bourlaschouwburg
en deSingel. Al die plekken samen moesten de suggestie wekken dat er
een breed maatschappelijk draagvlak bestond voor de problematiek van de
sans-papiers in ons land. Ik
herinner me dat we een paar weken later een bezettersvergadering
bezochten die doorging in een hoekje van de inkomhal van een
universiteitsgebouw. Dat we er kennismaakten met de 'Turtelboom', een
knullige sculptuur op wieltjes met pvc-buizen als takken en kleurige
briefjes met leuzen erop als blaadjes. Een vijftal meter verderop was
een meisje met een gitaar aan het soundchecken voor een concert dat
niets met de actie te maken had. Ik herinner me dat vrijwel iedereen –
studenten en personeel – aan de bijeenkomst voorbijliep en dat er die
dag geen journalisten aanwezig waren. Dat het leek alsof de “bezetting”
van de universiteit evengoed niet had kunnen plaatsvinden. Ik
herinner me dat je naar een vorm van actie zocht die kleurrijk was,
genereus, ontwapenend, meerduidig en mediageniek. Ik herinner me dat je
goede bedoelingen had, maar dat je die goede bedoelingen ook wilde
onderzoeken. Een
week voor de “bezetting” van de Bourla legde je in het Wijkcentrum
Noord de plannen ter goedkeuring voor aan de actievoerders. Iedere dag
zou worden afgesloten met een eetfestijn buiten op het pleintje voor de
schouwburg (“de mooiste van de stad”). Op de slotavond na, waarop
stoofvlees met frieten stond ingepland, moest het menu van de week nog
worden samengesteld. Razendsnel viel de groep sans-papiers uiteen in
een kringetje Russen, een kringetje Congolezen, Turken, Nepalezen,
onderling druk in overleg over wat ze zouden bereiden voor ‘hun’ avond.
(Sommigen bleven alleen staan.) Het koste je alle moeite van de wereld
om je gehoor weer bijeen te krijgen, want je had nog meer voorstellen.
Op het plein zou ook een kartonnen huisje worden gebouwd. Bovenop het
dak zouden leuzen staan die iedereen herkent, zoals “connecting people”
en “mijn thuis is waar mijn Stella staat”. De vals-vriendelijke motto’s
van respectievelijk Nokia en Stella zouden ontwapenend letterlijk
worden genomen. Je vroeg of het mogelijk was om de spandoeken van UDEP
met daarop “Regularisatie nu!” en “Belofte maakt Schuld” een week lang
opgevouwen in de kast te laten liggen. Daardoor hadden ongedwongen
ontmoetingen met passanten misschien iets meer kans om plaats te
vinden. Humor was daarbij een belangrijk wapen in de strijd. Een
hilarisch idee was om op woensdag een voetbalmatch te laten
plaatsvinden tussen “legalen” en “illegalen”: “Soccer for Life!”
Een van je (goede) bedoelingen was om de hardnekkige beeldvorming rond sans-papiers (slachtoffers, gedefinieerd vanuit een tekort, een “sans”) op losse schroeven te zetten. Om de mogelijkheid te creëren voor de Russische asielzoeker om het naast zijn netelige levensomstandigheden ook over zijn liefde voor de poëzie van Poesjkin te hebben. Als mensen zonder papieren niet langer zouden worden gezien als een grijze massa hulpbehoevenden, maar als singuliere personen, als machtige individuen, dan pas zou er maatschappelijk gezien misschien werkelijk iets kunnen bewegen. |
|